Vet Kuifje
Wellicht is het geen toeval dat zondag 27 augustus hagel- en rimpelloos verliep. Deze zomer is het lot altijd aan mijn zijde geweest en ook de uitstap, met Fien, naar de ‘Rockabilly Day’ ergens te velde (tussen Assenede en Ertvelde, vingers in de lucht wie daar ooit gepasseerd is) baadde in een minstens genoegzaam maar vaak ook uitbundig zonlicht.
Als ik hier niet de prijs voor de mooiste zin mee win weet ik het ook niet meer.
Neen werkelijk, zonder overdrijven. Men had slecht weer voorspeld. Zéér slecht weer. Stortbuien, bliksem en de donder.
Wie weet zelfs hagel.
En mogelijk, het zou me niet verwonderen, zelfs sneeuw op de vtm.
De dag begon grijs en mistig. Tijdens mijn fietstochtje in de voormiddag kreeg ik een druppel op mij, dat dien ik toe te geven. Maar in de namiddag verdween elke wolk en was er zon en was het heet.
Ik had de weg voorbereid dus daar viel niet veel over te zeggen. Via Brussel raasden we over de ring van Antwerpen in de gammele auto van Fien (ik ontdekte dat sinds de vorige keer dat ik meereed de snelheidswijzer en de toeter niet meer werkten).
In Antwerpen namen wij een vreemd, hotsend en botsend, stuk autoweg waar ik, naieve Limburger nooit van gehoord had. Niet verwonderlijk verbond dit stuk asfalt Antwerpen dan ook met Brugge.
Boven Gent bevond zich de afrit Zelzate en hier verlieten wij de snelweg. Niet veel verder reden we Assenede binnen, een ‘Smatch’ passerend (een lokale versie van de Match? Het was ook een supermarkt). Tien na 1 was het, alles was begonnen om 1 uur. Ideaal leek ons.
***
‘Assenede is toch niet zo klein’, zei Fien, toen wij het dorpje een derde keer binnenreden.
***
We reden er tien minuten eerder een eerste keer binnen. Vonden snel de kerk met een rond punt errond. Nergens iets van indicatie waar het evenement doorging. Enkele zijwegen proberend (eentje naar iets dat ‘Phillepine’ ofzo noemde. Waar halen ze het, die Oost-Vlamingen).
Een juffrouw met koets en baby was de eerste die ik aansprak.
‘Zenne’k’ik ni van hiere’ stotterde ze met een tongval die mij zelfs West-Vlaams overkwam.
Met enige tegengoesting duwde ik even verder de deur van een café open. Hier zaten vier man aan de toog, tegenover de barvrouw van middelbare leeftijd.
Ik had ondertussen al een affiche gevonden en wist dus dat we in de Stoepestraat moesten zijn.
‘Wi zoêke de Stoepestroat’, zei ik in mijn minst-Limburgse Oost-Vlaams. Hierop probeerden de barmannen om ter eerst de weg ter duiden in een zéér on-Limburgs Oost-Vlaams. ‘Stoepestroate’, ‘Rechts’, ‘na naft-poemp’ en ‘richting Zelzoate’ was al wat ik verstond.
‘Ik weet het’, zei ik eens terug in de auto tegen Fien, en leidde haar een eerste keer Assenede-city uit. We namen dezelfde grote weg terug, richting autoweg, langs de smatch.
Twee kilometer verder, ondertussen overmand door opkomende twijfel over de goede richting van de gekozen weg, merkte Fien plots een authentieke, groengeblakerde, oldtimer op die in tegenovergestelde richting reed.
Met een door merg en been snijdende schok, het zou me niet verwonderen als de snelheidsmeter op dat punt de geest gaf, rukte ze aan haar stuur, kruiste de drukke tweebaansweg, scheurde het fietspad op, remde nog even snel voor een té dicht op de weg gebouwde huisgevel, keerde en zette de achtervolging in.
Zelf ook wat groengeblakerd kalmeerde ik haar : ‘die halen we wel in hoor. ge moet niet zo snel rijden’. Dat geloofde ze eerst niet, maar even later, bij de smatch, zaten we in het spoor van de oldtimer. De auto bleef koers zetten tot in Assenede-centrum, vertraagde daar, bleef even surplassen, en sloeg toen in richting Pippeline (of zoiets).
Overduidelijk fout! We volgden het rond punt, zagen vrouw met kind en koets nog net een auto instappen, verlieten het dorp via dezelfde weg maar sloegen richting Oosteeklo in plaats van Zelzate in. Dat was het overduidelijk ook niet en vrij snel, in een woonwijk beland, keerden wij ons pad.
‘De volgende mens zullen we het nog eens vragen’, zuchtte ik moedeloos en zonder ideeën. Twintig meter verder zagen we een man waggelen. Zijn rug zagen we.
‘OK. Het risico is groot dat het de dorpsgek is maar we zullen toch maar stoppen’, zo bepaalde ik wat er diende te gebeuren.
Fien remde, ik riep ‘mijnheer’, en hij, net ingeslagen bij wat de lokale radio bleek te zijn, draaide zich om.
Wij zagen een lachend gezicht.
Wij zagen de dorpsgek.
Hij ratelde in een plaatselijk dialect de weg naar de ‘Stoepestroate’ af. Hierbij mij arm, gelegen op de deur, ondertuffend. Ik trok die maar snel weg en toen hij een tweede, alternatieve, route wilde onthullen aan ons trapte Fien gelukkig op haar vitesse. Wij scheurden weg, langs de smatch, weg uit Assenede. Geheel in de war reden wij maar wat door, verder en verder weg van Assenede.
Plots zagen wij weer een oldtimer. Rijdend richting Assenede-centrum. En nog een. En nog een.
‘OK, daar moet er ene bijzitten die het weet zijn’. Zelfde manoeuvre van wenden en keren als 10 minuten eerder, waarbij wellicht Fien haar toeter de pijp aan Maarten gaf.
Alles goed en wel. We lukken erin in hun spoor te belanden. Rijden gezwind naar Assenede. Het dorpscentrum naderend vertragen de auto’s een na een. Op het rond punt gekomen staan we bijna stil. Iedereen kijkt wat naar mekaar.
‘Allright. We zijn in de stoet terechtgekomen. Zo komen we er ook’, zei ik ietwat optimistisch aangelegd zijnd als ik ben.
Wel, plotsklaps scheurden de auto’s een na een weg uit Assenede. Richting grote baan waar wij initieel van kwamen.
Een van hen had wellicht gebeld. Wij achter hen aan. Er werd nu niet meer gewacht, niet meer getwijfeld. Wij reden achter een zwarte auto, beetje jeepachtig.
‘Dat is een faker’, zei Fien.
‘Ah?’
‘Dat is een Hot-rod’, verduidelijkte ze.
‘Ah?’
‘Die zijn nagemaakt. Dat ziet ge aan de dobbelstenen.’
En inderdaad, op de achterkant stonden 2 dobbelstenen getekend.
‘Seffes zal ik mijn dobbelstenen ook eens bovenhalen’, zei ze, mij lichtelijk shockerend.
Maar inderdaad, vlakbij mij lagen er 2 witte dobbelstenen, ter grootte van een kindervuist. Mij pogend te integreren in 'the scene' nam ik deze ter hand, hield ze ter hoogte van mijn persoonlijke borstkas en begon hierop wiebelende, wiegende, verleidelijke bewegingen tentoon te spreiden.
Waarop ik een mep kreeg.
Niet veel verder bereikten we, in het spoor van de faker, het terrein waar de rockabilly day plaatsvond.
De faker stapte uit. Hij had een geblondeerd, gepermanteerd en ietwat janetterig kapsel (recent in een trein zei een oma ‘excuseer mevrouw’ tegen een gelijkaardig mannelijk exemplaar. Ze heeft haar loodzware koffer zelf boven in het bagagerek kunnen krijgen).
Een zwart T-shirt met vlammen die, eh, vlammend naar boven reikten. Er was nog niet zoveel volk op het terrein maar toen we enkele uren later doorgingen was dat wel anders. Een belachelijk lage toegangsprijs van 3 euro zal daar wel mee te maken hebben gehad. Veel gewone mensen, één enkele zeer irritante zatlap maar ook een redelijk aantal toffe curiosa om eens te zien.
Nooit zoveel vetkuiven, bakkebaarden en jaren-50-achtige-meiden gezien sinds ik in een verdorven verleden werd blootgesteld aan Grease. Anderhalve band hebben we aan het werk gezien.
Je kon er allerlei retro-mode kopen (er waren geen roze kasten, maar wel andere dingen in het roze). Een flink aantal oldtimers bezichtigen en je fameus laten oplichten (Spelden à 10 euro/stuk.
OK, als dat nu nog speciaal-artisanaal bereid is, maar de createuse was ernaast met Pattex in de weer. Een wat vreemde klantenwerving).
Na 3 uur op de wei zat onze tijd er op en keerden we terug naar Leuven, in de wetenschap komende zaterdag naar de kapper te moeten gaan.
Vetkuiven zijn in, schijnt het.